Voor Vlaanderen, Volk en Führer

In ´Voor Vlaanderen, Volk en Führer’ legt Aline Sax de ziel van de Vlaamse collaborateur bloot. De naoorlogse beeldvorming over de collaboratie werd steeds gedomineerd door stereotypes als de Vlaamse idealist of de katholieke Oostfrontstrijder die geen ideologische verwantschap hadden met Duitse bezetter en het nationaalsocialisme. Deze beeldvorming houdt echter niet langer stand als ze getoetst wordt aan egodocumenten van tijdens de tweede wereldoorlog, zo blijkt uit onderzoek van historica Aline Sax. Aan de hand van repressiedossiers, brieven en dagboeken gaat ze na waarom deze mensen collaboreerden, wat hen dreef en in welke ideologie ze hun collaboratie inpasten.

Een onthutsend beeld van binnenuit dat laat zien hoe persoonlijke en ideologische motieven mensen tot het uiterste kunnen drijven.

Uitgeverij Manteau

En wat vond de pers van Voor Vlaanderen, Volk en Führer?

‘Gaat recht uwen weg’

Historica Aline Sax onderzocht waarom de collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerden.
Niet uit Vlaams idealisme, zo blijkt, wel uit extreemrechtse gezindheid.

Jonge mannen, meestal van bescheiden sociale afkomst, ziedaar het demografische archetype van de Vlaamse collaborateur tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat beeld verschilt aanzienlijk van het cliché waarmee een Vlaamse elite de collaboratie na de oorlog lang heeft vergoelijkt. Daarin lijkt de collaboratie het werk van politieke, culturele en intellectuele leiders, idealisten die hoopten dat de Duitse bezetter Vlaanderen zou geven wat in de Belgische democratie niet lukte, maar die uiteindelijk, toen de Duitsers de oorlog verloren, van de tijd ongelijk kregen.

Die (vaak oudere) mannen leven voort in geschriften of op foto’s, hebben zelfs hier een daar nog een straat naar zich genoemd en blijven het voorwerp van herdenkingen en biografieën. Dat is niet het geval met wat datzelfde cliché doorgaans omschreef als de ‘kleine garnalen’, het anonieme voetvolk van de collaboratie, dat het kleine werk deed, vaak ook het vuile werk en soms het gevaarlijkste, bijvoorbeeld door in Duits uniform aan het Oostfront te gaan vechten.

Die ‘gewone’ collaborateurs verdwenen veelal in de statistieken van de naoorlogse repressie. Dat is de eerste verdienste van de historica Aline Sax: dat ze hen een profiel geeft in haar studie Voor Vlaanderen, volk en Führer. Sax zocht uit wie deze collaborateurs waren en wat deze vaak jonge mensen ertoe had gebracht om in de collaboratie te stappen. Dat deed ze via hun naoorlogse strafdossier en een analyse van hun correspondentie van toen, voor zo ver die voorhanden was.

Druk

‘Gaat recht uwen weg als trouwen soldaat van de Germaansche gemeenschap,’ schreef Octaaf T. aan zijn zoon André. ‘Wees fier en trots te mogen dienen in het grootste en heldhaftigste leger ter wereld.’ Hierin komen al twee elementen aan het licht die André naar het Oostfront duwden: een ideologische overtuiging, versterkt door familiale druk. Vader Octaaf, een beroepsmilitair, was dan ook fervent Nieuwe Orde-gezind, genoot van de macht die zijn Duitsgezindheid hem tijdens de bezetting bezorgde, aarzelde niet om medeburgers met verklikking te bedreigen en duwde zijn kinderen, al dan niet tegen hun zin, hetzelfde pad op.

Dat laatste deed ook Emiel M., een van de eerste Oostfronters, maar dan al wat kinderachtiger en pesterig. Hij liet zijn kinderen in paradepas lopen en Sieg Heil! en Heil Hitler! roepen, en zette hen ertoe aan om bij de buren hakenkruizen op de deur te kladden. Je had ze in soorten.

De titel Voor Vlaanderen, volk en Führer past eigenlijk niet goed bij Aline Sax’ resultaten. De enkele honderden van wie ze het dossier onderzocht, lieten zich immers vooral drijven door ideologische motieven, door, zoals dat tegenwoordig zou heten, extreemrechtse en antidemocratische politieke opvattingen. Kortom, door ‘Führer’ en veel minder door ‘volk en Vlaanderen’.

Vlaams idealisme, Vlaams-nationalisme of haat tegenover België biedt immers slechts een ondergeschikte verklaring. Als de collaborateurs het opnamen voor Vlaanderen – of wat ze zich daarvan ook voorstelden, want dat kon wel eens wisselen – was dat alleen in de mate dat het was verbonden met het autoritaire en antidemocratische gedachtegoed.

Gratis

Daar konden, al dan niet tegelijkertijd, persoonlijke en economische motieven bijkomen. Want het was in de bezettingsjaren niet eenvoudig om aan de kost te komen. Werken voor de Duitse bezetter en voor collaborerende organisaties werd doorgaans niet slecht betaald. En het verschafte extra voordelen als macht, een mooi uniform, aanzien bij de machthebbers en hun acolieten, of gratis ritjes met de tram. Of het voorkwam verplichte tewerkstelling in Duitsland. En sommigen deden het ook om van huis weg te kunnen, omdat ze thuis niet durfden te vertellen dat ze op hun werk waren ontslagen, uit zucht naar avontuur, of, zoals in het geval van André T., onder druk van een autoritaire vader.

Daarin borrelt ook veel schrijnende kleinmenselijkheid op – wie had bijvoorbeeld graag bovengenoemde Emiel M. als vader gehad? Toch blijft de vaststelling dat twee derden van de veroordeelde collaborateurs vooral door hun ideologische overtuiging werden gedreven. Even opvallend is het dat Sax vrijwel geen sporen van kerkelijke beïnvloeding aantrof. Toch wil een hardnekkig cliché dat vele Vlaamse jongeren op instigatie van de Katholieke Kerk naar het Oostfront trokken om daar het goddeloze communisme tot staan te brengen. Hun antibolsjewisme bleek evenwel alleen de uitloper van hun sympathie voor het nazisme te zijn.

De vraag blijft hoe het kon dat het Nieuwe Orde-denken zo breed was verspreid in Vlaanderen. Ook daarop probeert Aline Sax een antwoord te geven. Ze suggereert dat Vlaanderen daarin niet wezenlijk verschilde van nazi-Duitsland. Dat is het minst overtuigende deel van haar studie, omdat het te impressionistisch blijft. Want volgens welke oorzakelijke verbanden zetten mensen gevoelens van onzekerheid en angst om in een extreemrechtse ideologie? Hoe wordt die een motivatie om actief te collaboreren? Dat alles vergt een diepteonderzoek waarvoor strafdossiers of een beknopte literatuurstudie allicht niet voldoende stof bieden.

Oordeel van de redactie: 4 sterren

Marc Reynebeau, De Standaard der Letteren, 5 oktober 2012.

♦♦♦

‘Voor Vlaanderen, volk en Führer’: de wet van bloed en bodem

Historica Aline Sax onderzocht de motieven van de gewone Vlamingen die tijdens de Tweede Wereldoorlog met nazi-Duitsland collaboreerden. De neerslag van haar indringend onderzoek lees je in ‘Voor Vlaanderen, volk en Führer’.

“Hier zijn prachtige vrouwen. Gisteren waren wij op één van de mooiste Russische feesten aanwezig, prachtige muziek, prachtige dansen, en prima vodka!!! Wat erna gebeurde zal ik maar niet vertellen, doch ik verwonderde mij dezen morgen wakker te schieten in het bed eener aardige brunette terwijl in mijn bed een Russische vlaskop lag.”

Dit schreef André in oktober 1942 naar een familielid in het thuisland. André was één van die jonge Vlamingen die deelnam aan Operatie Barbarossa, de inval van de Duitse troepen in Rusland. Toen hij z’n brief schreef, was het leven aan het front keihard. Maar de zegeroes was groot en er was bovendien nog tijd voor een aangenaam verzetje.

Dat veranderde nadat het Duitse leger begin 1943 in de pan werd gehakt nabij Stalingrad, hét keerpunt van de Tweede Wereldoorlog. Toch bleven talloze Vlaamse soldaten er nog in geloven. Hendrik V. schreef op 25 augustus 1943 naar zijn ouders: “En niet te veel aan mij denken, ik ben gezond en een maal is de oorlog doch gedaan en komen wij naar huis als overwinnaars, want wij winnen den oorlog we hebben vast vertrouwen in den furher Adolf Hitler.”

Representatief

Historica Aline Sax deed een zeer indringend onderzoek naar de motieven van de gewone Vlamingen die tijdens de Tweede Wereldoorlog met nazi-Duitsland collaboreerden. Hiervoor haalde ze de dossiers van het auditoraat-generaal van onder het stof. Dat legde vanaf september 1944 tot einde 1949 in totaal 405.067 dossiers van collaboratie aan.

Hiervan leidden 57.254 aanklachten (14 procent) tot een strafrechtzaak. De overige werden zonder gevolg geklasseerd of afgesloten met een buitenvervolgingstelling. Van deze ruim 57.000 strafrechtszaken, resulteerden 53.000 in een veroordeling. Vroegere analyses brachten aan het licht dat van alle vonnissen en arresten 38 procent betrekking had op Franstaligen en 62 procent op Vlaamse dossiers.

Voor haar eigen onderzoek onderzocht Sax 326 Vlaamse dossiers, een dermate representatieve steekproef, die politieke opiniepeilers alleen maar in hun stoutste dromen kunnen waarmaken. Bovendien plaatste ze haar bevindingen in hun historische context.

Schoone Germaansche vrouw’

Wie desnoods zijn leven voor een ‘zaak’ wil inleveren, moet er ook rotsvast in geloven. Zoals Gilbert B. (°1922). Hij groeide op in een gezin met twee kinderen. De ouders stierven in 1944. In 1941 meldde hij zich voor de Waffen-SS. Vanop het oostfront correspondeerde hij uitgebreid met zijn familie. Uit zijn dossier bleek dat als Gilbert B. met verlof was, hij er hoegenaamd niet voor terugdeinsde mensen te bedreigen met een wapen of met verklikking.

In een brief (13 januari 1942) aan zijn jongere zus Wiesje schreef hij trouwens: “En als ge iemand, zij op school of elders op den Fuhrer hoort schimpen, ga het dan maar aan W. zeggen want wie dat doet moet bestraft worden want al die Engelschgezinden daar bij ons zijn samen nog niet den nagel van den kleinen vinger van de Fuhrer waard!”

Want Wiesje moest een ‘schoone Germaansche vrouw’ worden. In zijn brief van 1 februari 1942 stelde Gilbert B.: “Daarom ben je verplicht nu je uiterste best te doen op school niet om de eer, niet voor pa en ma maar omdat je tegenover je volk verplicht bent om zooveel mogelijk te leeren om dan later zo goed mogelijk je volk te kunnen dienen. En als je dat niet doet dan zondig je zwaar – niet volgens de catechismus – maar volgens de wet van Bloed en Bodem.”

Aan Wiesje schreef Gilbert op 26 januari 1943 nog: “God schiep de wereld en al wat er is. God zorgde er ook voor dat de menschen van verschillende soorten, van verschillende rassen (zwart, geel, rood, wit) zijn. Dat zijn de hoofdonderscheiden. Maar er is meer, die verschillende rassen hebben van God verschillende eigenschappen, zoo verstandelijke als lichaamlijke meegekregen. Wij behooren tot het Germaanse ras, dat sedert duizenden jaren ver weg de mooiste en beste menschen heeft omdat God het zo gewild heeft. En God lag die verschillende eigenschappen in het bloed van de menschen. En menschen met dezelfde eigenschappen horen bij mekaar en tesamen te komen. In mij, in jou is hetzelfde bloed, dat wij van pa en ma hebben, daardoor zijn we broer en zuster. En de voorvaardren van ons, Vlamingen, waren dezelfde als van de Duitschers. Daardoor hebben wij hetzelfde bloed en dezelfde eigenschappen en hooren ook bij mekaar. Vroeger was dat zo eens. Maar door de geschiedenis heen werd het anders. Vlaanderen werd van Duitschland losgerukt. Nou is Adolf Hitler daar en is er voor Vlaanderen weer gelegenheid om de door God gewilde weg te volgen.”

Vlaanderen als alibi

Uit de representatieve steekproef van historica Sax blijkt dat zo’n een derde van de collabo’s uit persoonlijke motieven handelden. Omdat ze bijvoorbeeld werkloos waren en niet rond konden komen met hun inkomen. Persoonlijke motieven werden vaak gecombineerd met ideologische motieven.

Deze laatste waren de belangrijkste drijfveren van de grootste groep: de instemming met de ideologie van de Nieuwe Orde die zich onder andere uitte in een verheerlijking van Hitler en het nationaalsocialisme. Kortom: twee derde van de Vlaamse collaborateurs deed het niet voor Vlaanderen. De leeuwenvlag was slechts een schaamlapje om anti-democratische standpunten te verdoezelen of simpelaars te winnen voor het brute fascisme.

Historica Aline Sax heeft met haar grondige studie de beeldvorming gecorrigeerd van de collaboratie, die in Vlaams-Nationale kringen nog altijd opgeld maakt. Reden waarom op 20 mei jongsleden de ‘heldendaden’ van de oostfronters nog eens werden in herinnering gebracht op het destijds voor hen opgerichte erepark in de Oost-Vlaamse gemeente Stekene.

Jan Willems, Dewereldmorgen.be

♦♦♦

Voor Vlaanderen, Volk en Führer

De collaboratie in Vlaanderen wordt vaak gelijkgesteld aan een stuk onverwerkt verleden. Getuige daarvan de opschudding die telkens weer veroorzaakt wordt door feiten die meer dan zeventig jaar aan de oppervlakte komen. Succes verzekerd voor de opiniepagina’s in dag- en weekbladen wanneer blijkt dat bijvoorbeeld Willy Vandersteen, de geestelijke vader van Suske en Wiske tijdens de oorlog bij de collaboratiepers werkte en antisemitische cartoons maakte. Nagelt de ene hem aan de schandpaal, dan zal de andere gegarandeerd verzachtende omstandigheden inroepen (“Iedereen was in die tijd antisemitisch”) of de striptekenaar tot Vlaamse held uitroepen (“Hij heeft het voor Vlaanderen gedaan”). Wat was de persoonlijke motivatie van de Vlaamse collaborateur tijdens de Tweede Wereldoorlog? Dat is de vraag die historica Aline Sax in haar boek Voor Vlaanderen, Volk en Führer wil beantwoorden. Door het bestuderen van repressiedossiers, brieven en dagboeken heeft ze gepoogd de ziel van de Vlaamse collaborateur bloot te leggen.

Dit brengt ons meteen bij de persoonlijke motieven die collaborateurs worden toegedicht. “Ze hebben het voor het door de Belgische staat onderdrukte Vlaanderen gedaan, iedereen was antisemitisch, hij/zij moest toch zijn/haar kinderen te eten kunnen geven.” Sax plaatst deze verontschuldigende redenen binnen de succesvolle poging van voormalige collaborateurs om opnieuw hun plaats in de maatschappij en politiek in te nemen. Die zijn erin geslaagd om de focus te verleggen van de collaboratie naar de repressie die na de oorlog heeft plaatsgevonden. Er wordt hierbij gefocust op de (in hun ogen) nietsontziende en veelal onterechte vervolging van vermeende collaborateurs door de Belgische overheid, diezelfde overheid die via de collaboratie werd bestreden. En zo is de verdediging wel heel sluitend: door collaboratie werd voor het door de Belgische staat onderdrukte Vlaanderen gestreden, een motivatie die bewezen wordt door de harde en meedogenloze repressie die nadien door de Belgische staat heeft plaatsgevonden. Sax merkt op dat wat in Vlaanderen ‘repressie’ heet, in Nederland als ‘zuivering’ aangeduid wordt. Feit is dat luttele jaren na het einde van de oorlog de slachtofferrol van de collaborateurs reeds een breed maatschappelijk en politiek draagvlak had in Vlaanderen.

In haar onderzoek focust Sax zich op collaborateurs die zich voor het gerecht hebben moeten verantwoorden. Los van de praktische moeilijkheden die het verwerven van privé dagboeken met zich meebrengt, kon ze hiervoor terugvallen op dossiers met getuigenissen, aangehaalde argumenten ter beschuldiging of verdediging, en persoonlijke documenten die aan het dossier werden toegevoegd. Op basis van deze dossiers begon Sax haar niet evidente zoektocht naar de ‘motivatie’ van de gewone collaborateur. Onderzoek heeft zich tot nu toe voornamelijk toegespitst op de uiterlijke vorm van collaboratie (militair, politiek, (typisch vrouwelijke) verklikking,…) en de houding ten aanzien van de bezetter. Wat de individuele man in de straat nu werkelijk dreef bij zijn collaboratie was tot nog toe niet onderzocht. Sax is daarbij op zoek gegaan naar de motieven die werden aangehaald door de beschuldigden zelf, alsook de getuigenissen die werden afgelegd en het bewijsmateriaal dat werd verzameld. Uit de steekproef bleek dat er een ruim gamma aan motieven bestond: nieuwe-orde gezindheid, geopolitieke aspiraties (bijvoorbeeld aanhechting bij Duitsland), materiële voordelen, avonturisme, wraak, ontsnapping aan tewerkstelling of vervolging, enzovoort.

Sax komt tot drie categorieën motivaties: maatschappelijke bekommernis, eigenbelang en een restcategorie met daarin onder andere familiale dwang, drang om uit te breken en machtsgevoelens. Deze indeling leidt uiteindelijk tot een nieuwe indeling van de Vlaamse collaborateur. De eerste categorie is de ideologisch gemotiveerde collaborateur. Deze vinden we binnen alle lagen van de bevolking, alsook binnen alle collaboratievormen. Ten tweede zijn er de collaborateurs met persoonlijke en ideologische motieven. De ideologie is reeds aanwezig, maar deze wordt probleemoplossend gebruikt. Dat betekent dat ze hun ideologische overtuigingen pas in de praktijk brengen wanneer ze persoonlijke problemen hebben. Zo kan men gaan werken bij een collaborerende organisatie omdat men geen werk meer heeft. Tot slot zijn er de collaborateurs met louter persoonlijke motieven. In deze dossiers zijn absoluut geen sporen van de betreffende ideologische overtuiging te vinden. Ook getuigen bevestigen hier dat enkel persoonlijke motieven hen tot collaboratie heeft gedreven en dat de persoon in kwestie geenszins sympathie toonde met de bezetter (vaak integendeel zelfs).

Van grote waarde is het laatste deel van Sax’ analyse. Hierbij laat ze door middel van brieven en andere persoonlijke geschriften, de vervolgde collaborateurs zelf aan het woord. Hieruit blijkt dat een overgroot deel (twee derde van de onderzochte populatie) enkel ideologische motieven had. Een gesloten netwerk maakte het bijna onmogelijk om, eenmaal collaborerend, van positie te veranderen. Ook werd vooral met Duitsland gesympathiseerd, Hitler werd vereerd en enkel de in het buitenland dienende Vlamingen houden een (matig) Vlaamsgezind betoog. Wat vooral naar voren komt uit de geschreven documenten is de offerbereidheid van de schrijvers voor de strijd en de eeuwige trouw aan de Führer.

Het boek heeft de grote verdienste verder te kijken dan het uiterlijke gedrag van de Vlaamse collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. De niet evidente opgave te peilen naar de motivatie van mensen op basis van geschreven documenten is met een bijzondere gedetailleerdheid en nauwkeurigheid uitgevoerd. De verschillen qua leeftijd, geslacht en sociaal economische klasse vormen de rode draad doorheen de verschillende categorieën. Het is van groot belang voor het toekomstige debat dat we nu weten dat de Vlaamse collaborateur niet wakker lag van de Vlaamse zaak. Deze laatste kwestie was vooral een strijd die op het hoogste niveau van de Vlaams collaborerende verenigingen werd gevoerd. De gewone man lag daar echter niet wakker van. Zijn trouw en bezorgdheid ging naar Duitsland en Hitler. Het overgrote deel heeft niet gecollaboreerd vanuit uitsluitend persoonlijke motieven. Het werd dus zelden gedaan enkel en alleen omdat hongerige buiken gevuld moesten worden.

Kortom, dit boek biedt antwoord op prangende vragen en zet enkele decennia oude onjuistheden recht. Laten we hopen dat dit onderzoek een aanzet is voor soortgelijk onderzoek in Wallonië en andere Europese landen zodat de mist omtrent collaboratie kan verdwijnen. Daar zou de tijd na zeventig jaar toch stilaan rijp voor moeten zijn.

Kristof Van Alboom – Liberales

 ♦♦♦

Voor veel Nederlandse historici die zich verdiepen in de Nederlandse oorlogsjaren (1940- 1945) vormt het bezette België interessant vergelijkingsmateriaal. Nederland en België werden in de meidagen van 1940 bijna gelijktijdig overrompeld door een Duitse militaire overmacht. In Nederland hield het eigen leger vier dagen stand, in België achttien dagen. Wat volgde waren vier (in België en Nederland beneden de grote rivieren) tot vijf (in de rest van Nederland) jaren van bezetting. In die periode voerde een Duits bezettingsbestuur het bewind dat in beide landen was samengesteld uit grofweg dezelfde hoofdbestanddelen: ordehandhaving, oppositiebestrijding, economische exploitatie, jodenvervolging en nazificatie. Voor de uitvoering van dat bewind waren de Duitse autoriteiten in hoge mate aangewezen op de meebuigzaamheid van inheemse elites en de steun van individuele burgers. Collaboratie – op verschillende niveaus en in verschillende maten – vond in beide landen plaats.

Het is niet verwonderlijk dat er voor dit gevoelige thema zowel in de Belgische als de Nederlandse oorlogsgeschiedschrijving de nodige aandacht bestaat, maar de ontwikkeling van die geschiedschrijving sinds de bevrijding loopt in beide landen sterk uiteen. Waar in naoorlogs Nederland het bestaan van collaboratie lange tijd werd afgedaan als een maatschappelijk randverschijnsel en als het verwerpelijke werk van een betrekkelijk klein groepje ‘landverraders’, was er in België – en dan vooral Vlaanderen – na de oorlog veel minder sprake van maatschappelijke veroordeling en uitsluiting. De (al dan niet vermeende) voortdurende achterstelling van Vlamingen in de relatief jonge Belgische staat had Vlaamse jongelingen in de armen van de Duitsers gedreven. In de vroege Belgische geschiedwerken werd vooral de naoorlogse behandeling van collaborateurs aan de kaak gesteld: het straatgeweld tegen hen in de bevrijdingsdagen, hun leed in naoorlogse detentie en de misstanden in naoorlogse vervolging en berechting. Al deze zaken werden samengevat als ‘repressie’ en dat is, heel veelzeggend, ook de bij onze zuiderburen gebruikelijke aanduiding van de officiële bestraffing van collaborateurs. Zij omsloeg een keur aan strafmaatregelen: de openbare auditeur (aanklager) kon iemand ‘epureren’, wat feitelijk de beroving van enkele of alle burgerrechten betekende; de burgemeester kon een verdachte het bewijs van burgertrouw onthouden, wat onder andere inschrijving in het handelsregister of aan de universiteit blokkeerde; en de (militaire) rechter kon een straf opleggen. In de naoorlogse jaren zijn in België naar schatting 400.000 dossiers aangelegd van personen op wie de verdenking rustte misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de staat te hebben begaan (artikel 113 tot 123 van het Belgische Strafwetboek). In 57.254 van die zaken kwam het tot een aanklacht. Hiervan leidden 53.000 ook daadwerkelijk tot een veroordeling.

Aline Sax heeft voor haar proefschrift, waarvan Voor Vlaanderen, Volk en Führer de handelseditie is, gretig gebruik gemaakt van de rijkdom van deze repressiedossiers. Deze bevatten uiteraard de juridische stukken betrekking hebbende op de rechtsgang, maar dikwijls ook allerhande documenten die als bewijsmateriaal moesten dienen: brieven en foto’s uit de oorlogstijd, lidmaatschapskaarten van Duitsgezinde organisaties; getuigenverklaringen na de oorlog, en dergelijke. Hoewel op grond van de dossiers een fraaie reconstructie van de repressie mogelijk zou zijn, ligt Sax’ ambitie elders: zij beoogt te achterhalen wie de ‘gewone’ Vlaamse collaborateurs waren, waarom zij collaboreerden en hoe zij zichzelf en de wereld om zich heen zagen. Een selectie van maar liefst 326 dossiers ligt aan haar onderzoek ten grondslag.

Dit knappe kwantificerende pionierswerk bevestigt oude, maar levert ook nieuwe inzichten op. Zo toont Sax overtuigend aan, dat collaboratie vooral een aangelegenheid was van jongemannen uit de lagere sociale klassen. Opvallend is bovendien het hoge percentage van verdachten dat al lang vóór de oorlog lid was geworden van een van de bewegingen die in oorlogstijd met de Duitsers heulden (met name het Vlaams Nationaal Verbond). Volgens de auteur was bijna de helft van alle collaborateurs ideologisch gemotiveerd. De indruk dat het bij deze ‘gewone’ collaborateurs om gedreven nationaal- socialisten ging, wordt ook in Sax’ discours-analyse bevestigd. Talloze brieven, geschreven in oorlogstijd, zijn hiervoor bekeken. Het wereldbeeld dat uit die brieven naar voren komt, strookt volkomen met het wereldbeeld dat het nationaal-socialisme verkondigde. Men had sterke vijandbeelden, men voelde zich Vlaams én Germaan, men beschouwde het als zijn plicht om zich in te zetten.

Voor wie van kinderboeken houdt, is Aline Sax geen onbekende: Sax heeft een uitgebreid oeuvre aan historische romans op haar naam staan. Het besproken boek laat het literaire talent van de auteur zien, maar toont evenzeer Sax als een uitstekend onderzoeker. Haar bronnenverantwoording van ruim twintig bladzijden is voorbeeldig. Toch is het juist dat bronnengebruik waarbij ik een bescheiden kanttekening zou willen plaatsen. Wie de ‘gewone’ collaborateurs waren – de eerste hoofdvraag in het onderzoek – is eenvoudig uit de repressiedossiers te destilleren: hier gaat het om personalia. Het is echter de vraag of het repressiedossier – en dan met name de correspondentie uit de oorlogsjaren – ook de meest aangewezen plaats is om de motivatie en het wereldbeeld van de betrokkene te achterhalen. Hoe eerlijk en openhartig is iemand over zijn beweegredenen en opvattingen als hij eenmaal aan het front ligt en zijn post onderworpen is aan censuur? In hoeverre bauwt hij niet simpelweg de hem voorgeschotelde propaganda na of probeert hij niet met stoere praat over militaire plicht en de goede zaak het thuisfront (en wellicht ook zichzelf) een hart onder de riem te steken? Is deze groep van naar huis schrijvende mannen representatief en inderdaad ‘gewoon’? Het zijn twijfels die deze bronnen naar mijn mening niet helemaal kunnen ontzenuwen. Wellicht kan aanvullend onderzoek, waarin ook ander bronnenmateriaal wordt betrokken (dagboeken, correspondentie en ledenadministratie van bijvoorbeeld het Vlaams Nationaal Verbond of de Waffen-SS), ons hier verder helpen.

Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel (Universiteit Utrecht),  Low Countries Historical Review, Volume 129-1, 2014.

♦♦♦

Hier kan je lezen/horen/zien wat ik over het boek te vertellen had

  • In De Ochtend op Radio 1 (19 september 2012)
  • In Babel op Radio Klara (27 september 2012, vanaf 37’40)
  • In Interne Keuken op Radio 1 (29 september 2012, vanaf 35’00)
  • Op Actua TV (29 oktober 2012)
  • In Under Cover, het boekenprogramma van ATV (14 november 2012)

Het boek werd  door meerdere media opgepikt:

  • op Cobra (Bij Klara en in De Ochtend, 23 september 2012)
  • in De Morgen (5 oktober 2012)
  • in Knack (19 september 2012)
  • in Het Laatste Nieuws (20 september 2012)
  • op de website van het AFF
  • in Pallieterke (3 oktober 2012)
  • in Kerk & Leven (17 oktober 2012)
  • door Mark Van de Voorde in zijn opiniestuk in Knack(18 oktober 2012)